Het is niet enkel het verkeer dat elektrisch moet gaan rijden. Europa verwacht ook dat haar industrie op elektriciteit leert draaien. Dat doet ze deels al, maar als we echt koolstofneutraal willen worden, dan zal dat tempo waaraan we processen elektrificeren de hoogte in moeten. Evident is dat allerminst. Aan de technologie ligt het niet, die bestaat, is voldoende rijp, maar het volledige financiële plaatje rond krijgen in uitdagende tijden is moeilijk. Al is het wel de enige weg vooruit.
Hoewel de energiesector in een verbazingwekkend tempo decarboniseert, elektrificeert de maatschappij niet snel genoeg. De elektrificatiegraad van ons continent blijkt een zorgwekkend plateau bereikt te hebben: de afgelopen tien jaar is deze gestagneerd op 23%. Zoomen we in op de industrie, dan blijft het cijfer hangen op 33%. China gaat er intussen wel vol tegenaan: de elektrificatie ging met 7% omhoog sinds 2015. Hoe komt dat? Tussen 2022 en 2023 daalde de vraag naar elektriciteit in de EU met 7,5%, voornamelijk als gevolg van de sluiting en verplaatsing van bedrijven naar het buitenland. Industriële klanten vertegenwoordigen een derde van de huidige vraag naar elektriciteit, terwijl slechts 4% van de industriële verwarmingsprocessen met hoge emissies geëlektrificeerd is.
Wat echter vaak over het hoofd wordt gezien, is dat in processen bij lage tot gemiddelde temperaturen 92% van de proceswarmte rechtstreeks kan worden geëlektrificeerd met technologieën zoals elektrische ketels, boogovens, industriële warmtepompen, inductieverwarming, plasmatoortsen, thermische opslag … Ten minste 50% van de brandstoffen die door de industrie worden gebruikt voor industriële processen tot 1000 °C, zijn inruilbaar voor elektriciteit zonder dat er structurele veranderingen nodig zijn. Een vrij eenvoudige vervanging van apparatuur kan al volstaan. We kunnen deze stap echter niet zetten zonder concurrerende elektriciteitsprijzen om de overstap van fossiele brandstoffen te stimuleren. Er staat 75% van de industriële uitstoot op het spel.
Europa heeft echter te maken met een hardnekkige periode van de-industrialisering, die door verschillende factoren wordt veroorzaakt, maar uiteindelijk neerkomt op dalend concurrentievermogen. Dat heeft geleid tot een daling van de elektriciteitsvraag met 100 TWh. Dit komt overeen met de energievraag van bijna de gehele staalindustrie in de EU. Theoretisch zou de vraag naar elektriciteit explosief stijgen als de industrie in Europa zou elektrificeren. Maar met de huidige prijzen zal dat niet gebeuren. Met 0,19 euro/kWh was elektriciteit in 2023 bijna drie keer zo duur als gas, dat 0,07 euro/kWh kost. Een van de belangrijkste manieren om dit te verhelpen, is het aanpakken van de oneerlijke belasting op elektriciteit. Deze ligt ongeveer 1,4 keer zo hoog als het aandeel op de gasrekening. Daarnaast moeten we fossiele brandstoffen uit de energiemix weren, omdat deze de kosten van elektriciteitsopwekking opdrijven. Uit onze recentste gegevens blijkt dat de invoer van olie en gas door de EU de afgelopen vijf jaar gestaag is gedaald. De invoerrekening voor fossiele brandstoffen blijft echter veel te hoog voor Europeanen en zal in 2023 451 miljard euro bedragen, oftewel 2,6% van het totale bbp van de EU.
Om de afhankelijkheid van ingevoerde fossiele brandstoffen te verkleinen, moet Europa snel werk maken van de hervorming van de elektriciteitsmarkt in alle EU-lidstaten. Dit is nodig om consumenten te beschermen tegen prijsvolatiliteit en om een eerlijke vergoeding te garanderen voor activa die de intermitterende aard van hernieuwbare energiebronnen helpen overbruggen. Als er echt een Clean Industrial Deal komt, dan moet die zijn naam volledig waar maken: